Psalm 90
90:1Een gebed van Mozes, den man Gods. HEERE! Gij zijt ons geweest een Toevlucht van geslacht tot geslacht.
90:2Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God.
90:3Gij doet den mens wederkeren tot verbrijzeling, en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen!
90:4Want duizend jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is, en [als] een nachtwaak.
90:5Gij overstroomt hen; zij zijn [gelijk] een slaap; in den morgenstond zijn zij gelijk het gras, [dat] verandert;
90:6In den morgenstond bloeit het, en het verandert; des avonds wordt het afgesneden, en het verdort.
90:7Want wij vergaan door Uw toorn; en door Uw grimmigheid worden wij verschrikt.
90:8Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijke [zonden] in het licht Uws aanschijns.
90:9Want al onze dagen gaan henen door Uw verbolgenheid; wij brengen onze jaren door als een gedachte.
90:10Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, of, zo wij zeer sterk zijn, tachtig jaren; en het uitnemendste van die is moeite en verdriet; want het wordt snellijk afgesneden, en wij vliegen daarheen.
90:11Wie kent de sterkte Uws toorns, en Uw verbolgenheid, naardat Gij te vrezen zijt?
90:12Leer [ons] alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen.
90:13Keer weder, HEERE! tot hoe lange? en het berouwe U over Uw knechten.
90:14Verzadig ons in den morgenstond met Uw goedertierenheid, zo zullen wij juichen, en verblijd zijn in al onze dagen.
90:15Verblijd ons naar de dagen, [in dewelke] Gij ons gedrukt hebt, [naar] de jaren, [in dewelke] wij het kwaad gezien hebben.
90:16Laat Uw werk aan Uw knechten gezien worden, en Uw heerlijkheid over hun kinderen.
90:17En de liefelijkheid des HEEREN, onzes Gods; zij over ons; en bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen, bevestig dat.