G2191 ἔχιδνα
slang, slangengebroed

Bijbelteksten

Mattheus 3:7Hij dan, ziende velen van de Farizeen en Sadduceen tot zijn doop komen, sprak tot hen: Gij adderengebroedsels! wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn?
Mattheus 12:34Gij adderengebroedsels! hoe kunt gij goede dingen spreken, daar gij boos zijt? want uit den overvloed des harten spreekt de mond.
Mattheus 23:33Gij slangen, gij adderengebroedsels! hoe zoudt gij de helse verdoemenis ontvlieden?
Lukas 3:7Hij zeide dan tot de scharen, die uitkwamen, om van hem gedoopt te worden: Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn?
Handelingen 28:3En als Paulus een hoop rijzen bijeengeraapt en op het vuur gelegd had, kwam er een adder uit door de hitte, en vatte zijn hand.

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel