H168 אֹהֶל
huis, hut, tentwoning, tabernakel, woning, tent
Genesis 4:20 | En Ada baarde Jabal; deze is geweest een vader dergenen, die tenten bewoonden, en vee [hadden]. |
Genesis 9:21 | En hij dronk van dien wijn, en werd dronken; en hij ontblootte zich in het midden zijner tent. |
Genesis 9:27 | God breide Jafeth uit, en hij wone in Sems tenten! en Kanaan zij hem een knecht! |
Genesis 12:8 | En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van Beth-el, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Beth-el tegen het westen, en Ai tegen het oosten; en hij bouwde daar den HEERE een altaar, en riep den Naam des HEEREN aan. |
Genesis 13:3 | En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-el toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen Beth-el, en tussen Ai; |
Genesis 13:5 | En Lot, die met Abram toog, had ook schapen, en runderen, en tenten. |
Genesis 18:1 | Daarna verscheen hem de HEERE aan de eikenbossen van Mamre, als hij in de deur der tent zat, toen de dag heet werd. |
Genesis 18:2 | En hij hief zijn ogen op en zag; en ziet, daar stonden drie mannen tegenover hem; als hij hen zag, zo liep hij hun tegemoet van de deur der tent, en boog zich ter aarde. |
Genesis 18:6 | En Abraham haastte zich naar de tent tot Sara, en hij zeide: Haast u; kneed drie maten meelbloem, en maak koeken. |
Genesis 18:9 | Toen zeiden zij tot hem: Waar is Sara, uw huisvrouw? En hij zeide: Ziet, in de tent. |
Genesis 18:10 | En Hij zeide: Ik zal voorzeker weder tot u komen, omtrent dezen tijd des levens; en zie, Sara, uw huisvrouw, zal een zoon hebben! En Sara hoorde het aan de deur der tent, welke achter Hem was. |
Genesis 24:67 | En Izak bracht haar in de tent van zijn moeder Sara; en hij nam Rebekka, en zij werd hem ter vrouw, en hij had haar lief. Alzo werd Izak getroost na zijner moeders [dood]. |
Genesis 25:27 | Als nu deze jongeren groot werden, werd Ezau een man, verstandig op de jacht, een veldman; maar Jakob werd een oprecht man, wonende in tenten. |
Genesis 26:25 | Toen bouwde hij daar een altaar, en riep den Naam des HEEREN aan. En hij sloeg aldaar zijn tent op; en Izaks knechten groeven daar een put. |
Genesis 31:25 | En Laban achterhaalde Jakob; Jakob nu had zijn tent geslagen op dat gebergte; ook sloeg Laban met zijn broederen [de zijne] op het gebergte van Gilead. |
Genesis 31:33 | Toen ging Laban in de tent van Jakob, en in de tent van Lea, en in de tent van de beide dienstmaagden, en hij vond niets; en als hij uit de tent van Lea gegaan was, kwam hij in de tent van Rachel. |
Genesis 31:34 | Maar Rachel had de terafim genomen, en zij had die in een kemels zadeltuig gelegd, en zij zat op dezelve. En Laban betastte die ganse tent, en hij vond niets. |
Genesis 33:19 | En hij kocht een deel des velds, waarop hij zijn tent gespannen had, van de hand der zonen van Hemor, den vader van Sichem, voor honderd stukken gelds. |
Genesis 35:21 | Toen verreisde Israel, en hij spande zijn tent op gene zijde van Migdal-eder. |
Exodus 16:16 | Dit is het woord, dat de HEERE geboden heeft: Verzamelt daarvan een ieder naar dat hij eten mag, een gomer voor een hoofd, naar het getal van uw zielen; ieder zal nemen voor degenen, die in zijn tent zijn. |