H235 אָזַל
uit, weg, vergaan, weggegaan, verdampen, uitreizen, weggaan, gaan, omreizen, verlopen, op zijn
Deuteronomium 32:36 | Want de HEERE zal aan Zijn volk recht doen, en het zal Hem over Zijn knechten berouwen; want Hij zal zien, dat de hand is weggegaan, en de beslotene en verlatene niets is. |
1 Samuel 9:7 | Toen zeide Saul tot zijn jongen: Maar zie, zo wij gaan, wat zullen wij toch dien man brengen? Want het brood is weg uit onze vaten, en wij hebben geen gaven, om den man Gods te brengen; wat hebben wij? |
Job 14:11 | De wateren verlopen uit een meer, en een rivier droogt uit en verdort; |
Spreuken 20:14 | Het is kwaad, het is kwaad! zal de koper zeggen; maar als hij weggegaan is, dan zal hij zich beroemen. |
Jeremia 2:36 | Wat reist gij veel uit, veranderende uw weg? Gij zult ook van Egypte beschaamd worden, gelijk als gij van Assur beschaamd zijt. |
Ezechiel 27:19 | Ook leverden Dan en Javan, de omreizer, op uw markten; glad ijzer, kassie en kalmus was in uw onderlingen koophandel. |