H559 אָמַר
denken, zeggen, spreken, toezeggen, uitdrukkelijk zeggen
Genesis 13:14 | En de HEERE zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts. |
Genesis 14:19 | En hij zegende hem, en zeide: Gezegend zij Abram Gode, de Allerhoogste, Die hemel en aarde bezit! |
Genesis 14:21 | En de koning van Sodom zeide tot Abram: Geef mij de zielen; maar neem de have voor u. |
Genesis 14:22 | Doch Abram zeide tot den koning van Sodom: Ik heb mijn hand opgeheven tot den HEERE, den allerhoogsten God, Die hemel en aarde bezit; |
Genesis 14:23 | Zo ik van een draad aan tot een schoenriem toe, ja, zo ik van alles, dat het uwe is, [iets] neme! opdat gij niet zegt: Ik heb Abram rijk gemaakt! |
Genesis 15:1 | Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot. |
Genesis 15:2 | Toen zeide Abram: Heere, HEERE! wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is deze Damaskener Eliezer? |
Genesis 15:3 | Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn! |
Genesis 15:4 | En ziet, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn. |
Genesis 15:5 | Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn! |
Genesis 15:7 | Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten. |
Genesis 15:8 | En hij zeide: Heere, HEERE! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal? |
Genesis 15:9 | En Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarigen ram, en een tortelduif, en een jonge duif. |
Genesis 15:13 | Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren. |
Genesis 15:18 | Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath: |
Genesis 16:2 | Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai. |
Genesis 16:5 | Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte tussen mij en tussen u! |
Genesis 16:6 | En Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw hand; doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde haar, en zij vluchtte van haar aangezicht. |
Genesis 16:8 | En Hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw Sarai! |
Genesis 16:9 | Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en verneder u onder haar handen. |