Genesis 10:10 | En het beginsel zijns rijks was Babel, en Erech, en Accad, en Calne in het land Sinear. |
Genesis 11:9 | Daarom noemde men haar naam Babel; want aldaar verwarde de HEERE de spraak der ganse aarde, en van daar verstrooide hen de HEERE over de ganse aarde. |
2 Koningen 17:24 | De koning nu van Assyrie bracht [volk] van Babel, en van Chuta, en van Avva, en van Hamath, en Sefarvaim, en deed hen wonen in de steden van Samaria, in de plaats der kinderen Israels; en zij namen Samaria erfelijk in, en woonden in haar steden. |
2 Koningen 17:30 | Want de lieden van Babel maakten Sukkoth Benoth, en de lieden van Chut maakten Nergal, en de lieden van Hamath maakten Asima, |
2 Koningen 20:12 | Te dier tijd zond Berodach Baladan de zoon van Baladan, de koning van Babel, brieven en een geschenk aan Hizkia; want hij had gehoord, dat Hizkia krank geweest was. |
2 Koningen 20:14 | Toen kwam de profeet Jesaja tot den koning Hizkia, en zeide tot hem: Wat hebben die mannen gezegd, en van waar zijn zij tot u gekomen? En Hizkia zeide: Zij zijn uit verren lande gekomen, uit Babel. |
2 Koningen 20:17 | Zie, de dagen komen, dat al wat in uw huis is, en wat uw vaderen tot dezen dage toe opgelegd hebben, naar Babel weggevoerd zal worden; er zal niets overgelaten worden, zegt de HEERE. |
2 Koningen 20:18 | Daartoe zullen zij van uw zonen, die uit u zullen voortkomen, die gij gewinnen zult, nemen, dat zij hovelingen zijn in het paleis des konings van Babel. |
2 Koningen 24:1 | In zijn dagen toog Nebukadnezar, de koning van Babel, op, en Jojakim werd zijn knecht drie jaren; daarna keerde hij zich om, en rebelleerde tegen hem. |
2 Koningen 24:7 | De koning nu van Egypte toog voortaan niet meer uit zijn land; want de koning van Babel had, van de rivier van Egypte af tot aan de rivier Frath, ingenomen al wat van den koning van Egypte was. |
2 Koningen 24:10 | Te dier tijd togen de knechten van Nebukadnezar, den koning van Babel, naar Jeruzalem; en de stad werd belegerd. |
2 Koningen 24:11 | Zelfs kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, tegen de stad, als zijn knechten die belegerden. |
2 Koningen 24:12 | Toen ging Jojachin, de koning van Juda, uit tot den koning van Babel, hij, en zijn moeder, en zijn knechten, en zijn vorsten, en zijn hovelingen; en de koning van Babel nam hem [gevangen] in het achtste jaar zijner regering. |
2 Koningen 24:15 | Zo voerde hij Jojachin weg naar Babel, mitsgaders des konings moeder, en des konings vrouwen, en zijn hovelingen; daartoe de machtigen des lands bracht hij gevankelijk van Jeruzalem naar Babel; |
2 Koningen 24:16 | En alle kloeke mannen tot zeven duizend, en timmerlieden en smeden tot een duizend, [en] alle helden, die ten oorlog geoefend waren; dezen bracht de koning van Babel gevankelijk naar Babel. |
2 Koningen 24:17 | En de koning van Babel maakte Mattanja, deszelfs oom, koning in plaats van hem, en veranderde zijn naam in Zedekia. |
2 Koningen 24:20 | Want het geschiedde, om den toorn des HEEREN tegen Jeruzalem en tegen Juda, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had. En Zedekia rebelleerde tegen den koning van Babel. |
2 Koningen 25:1 | En het geschiedde in het negende jaar zijner regering, in de tiende maand, op den tienden der maand, [dat] Nebukadnezar, de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse heir, en legerde zich tegen haar; en zij bouwden tegen haar sterkten rondom. |
2 Koningen 25:6 | Zij dan grepen den koning, en voerden hem opwaarts tot den koning van Babel, naar Ribla; en zij spraken een oordeel tegen hem. |
2 Koningen 25:7 | En zij slachtten de zonen van Zedekia voor zijn ogen, en men verblindde Zedekia's ogen, en zij bonden hem met twee koperen ketenen, en voerden hem naar Babel. |