H935 בּוֹא
brengen, komen tot (sex), komen, ingaan, heengaan, binnengaan, gaan, inkomen
Genesis 24:41 | Dan zult gij van mijn eed rein zijn, wanneer gij tot mijn geslacht zult gegaan zijn; en indien zij haar u niet geven, zo zult gij rein zijn van mijn eed. |
Genesis 24:42 | En ik kwam heden aan de fontein; en ik zeide: O, HEERE! God van mijn heer Abraham! zo Gij nu mijn weg voorspoedig maken zult, op welken ik ga; |
Genesis 24:62 | Izak nu kwam, van daar men komt tot den put Lachai-roi; en hij woonde in het zuiderland. |
Genesis 24:63 | En Izak was uitgegaan om te bidden in het veld, tegen het naken van den avond; en hij hief zijn ogen op en zag toe, en ziet, de kemelen kwamen! |
Genesis 24:67 | En Izak bracht haar in de tent van zijn moeder Sara; en hij nam Rebekka, en zij werd hem ter vrouw, en hij had haar lief. Alzo werd Izak getroost na zijner moeders [dood]. |
Genesis 25:18 | En zij woonden van Havila tot Sur toe, hetwelk tegenover Egypte is, daar gij gaat naar Assur; hij heeft zich nedergeslagen voor het aangezicht van al zijn broederen. |
Genesis 25:29 | En Jakob had een kooksel gekookt; en Ezau kwam uit het veld, en was moede. |
Genesis 26:10 | En Abimelech zeide: Wat is dit, [dat] gij ons gedaan hebt? Lichtelijk had een van dit volk bij uw huisvrouw gelegen, zodat gij een schuld over ons zoudt gebracht hebben. |
Genesis 26:27 | En Izak zeide tot hen: Waarom zijt gij tot mij gekomen, daar gij mij haat, en hebt mij van u weggezonden? |
Genesis 26:32 | En het geschiedde ten zelfden dage, dat Izaks knechten kwamen, en boodschapten hem van de zaak des puts, dien zij gegraven hadden, en zij zeiden hem: Wij hebben water gevonden. |
Genesis 27:4 | En maak mij smakelijke spijzen, zo als ik die gaarne heb, en breng ze mij, dat ik ete; opdat mijn ziel u zegene, eer ik sterve. |
Genesis 27:5 | Rebekka nu hoorde toe, als Izak tot zijn zoon Ezau sprak; en Ezau ging in het veld, om een wildbraad te jagen, dat hij het inbracht. |
Genesis 27:7 | Breng mij een wildbraad, en maak mij smakelijke spijzen toe, dat ik ete; en ik zal u zegenen voor het aangezicht des HEEREN, voor mijn dood. |
Genesis 27:10 | En gij zult ze tot uw vader brengen, en hij zal eten, opdat hij u zegene voor zijn dood. |
Genesis 27:12 | Misschien zal mij mijn vader betasten, en ik zal in zijn ogen zijn als een bedrieger; zo zoude ik een vloek over mij halen, en niet een zegen. |
Genesis 27:14 | Toen ging hij, en hij haalde ze, en bracht ze zijn moeder; en zijn moeder maakte smakelijke spijzen, gelijk als zijn vader gaarne had. |
Genesis 27:18 | En hij kwam tot zijn vader, en zeide: Mijn vader! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik; wie zijt gij, mijn zoon? |
Genesis 27:25 | Toen zeide hij: Stel het nabij mij, dat ik van het wildbraad mijns zoons ete, opdat mijn ziel u zegene. En hij stelde het nabij hem, en hij at; hij bracht hem ook wijn, en hij dronk. |
Genesis 27:30 | En het geschiedde, als Izak voleindigd had Jakob te zegenen, zo geschiedde het, toen Jakob maar even van het aangezicht van zijn vader Izak uitgegaan was, dat Ezau, zijn broeder, van zijn jacht kwam. |
Genesis 27:31 | Hij nu ook maakte smakelijke spijzen toe, en bracht die tot zijn vader; en hij zeide tot zijn vader: Mijn vader sta op en ete van het wildbraad zijns zoons, opdat uw ziel mij zegene. |