H1433 גֹּדֶל
grootheid, grootte, hooghartigheid, grootsheid
Numeri 14:19 | Vergeef toch de ongerechtigheid dezes volks, naar de grootte Uwer goedertierenheid, en gelijk Gij ze aan dit volk, van Egypteland af tot hiertoe, vergeven hebt! |
Deuteronomium 3:24 | Heere HEERE! Gij hebt begonnen Uw knecht te tonen Uw grootheid en Uw sterke hand; want wat God is er in den hemel en op de aarde, die doen kan naar Uw werken, en naar Uw mogendheden! |
Deuteronomium 5:24 | En zeidet: Zie, de HEERE, onze God, heeft ons Zijn heerlijkheid en Zijn grootheid laten zien, en wij hebben Zijn stem gehoord uit het midden des vuurs; dezen dag hebben wij gezien, dat God met den mens spreekt, en dat hij levend blijft. |
Deuteronomium 9:26 | En ik bad tot den HEERE, en zeide: Heere, HEERE, verderf Uw volk en Uw erfdeel niet, dat Gij door Uw grootheid verlost hebt; dat Gij uit Egypte door een sterke hand hebt uitgevoerd. |
Deuteronomium 11:2 | En gijlieden zult heden weten, dat ik niet [spreek] met uw kinderen, die het niet weten, en de onderwijzing des HEEREN, uws Gods, niet gezien hebben. Zijn grootheid, Zijn sterke hand en Zijn uitgestrekten arm; |
Deuteronomium 32:3 | Want ik zal den Naam des HEEREN uitroepen; geeft onzen God grootheid! |
Psalm 79:11 | Laat het gekerm der gevangenen voor Uw aanschijn komen; behoud overig de kinderen des doods, naar de grootheid Uws arms. |
Psalm 150:2 | Looft Hem vanwege Zijn mogendheden; looft Hem naar de menigvuldigheid Zijner grootheid! |
Jesaja 9:8 | En al dit volk zal het gewaar worden, Efraim en de inwoner van Samaria; in hoogmoed en grootsheid des harten, zeggende: |
Jesaja 10:12 | Want het zal geschieden, als de HEERE een einde zal gemaakt hebben van al Zijn werk op den berg Sion en te Jeruzalem, dan zal Ik te huis zoeken de vrucht van de grootsheid des harten van den koning van Assyrie, en de pracht van de hoogheid zijner ogen. |
Ezechiel 31:2 | Mensenkind! zeg tot Farao, den koning van Egypte, en tot zijn menigte: Wien zijt gij gelijk in uw grootheid? |
Ezechiel 31:7 | Alzo was hij schoon in zijn grootheid [en] in de lengte zijner takken, omdat zijn wortel aan grote wateren was. |
Ezechiel 31:18 | Wien zijt gij alzo gelijk in heerlijkheid en grootheid, onder de bomen van Eden? Ja, gij zult nedergevoerd worden met de bomen van Eden, tot het onderste der aarde; in het midden der onbesnedenen zult gij liggen, met de verslagenen door het zwaard. Dat is Farao, en zijn ganse menigte, spreekt de Heere HEERE. |