H1800 דַּל
ellendige, geringste, gering, mager, onaanzienlijk, armste, zwakker, arm
Exodus 23:3 | Ook zult gij den geringe niet voortrekken en zijn twistige zaak. |
Exodus 30:15 | De rijke zal het niet vermeerderen, en de arme zal het niet verminderen van de helft des sikkels, als gij het hefoffer des HEEREN geeft om voor uw zielen verzoening te doen. |
Leviticus 14:21 | Maar indien hij arm is, en zijn hand [dat] niet bereikt, zo zal hij een lam ten schuldoffer, ter beweging nemen, om voor hem verzoening te doen; daartoe een tiende meelbloem, met olie gemengd, ten spijsoffer, en een log olie; |
Leviticus 19:15 | Gij zult geen onrecht doen in het gericht; gij zult het aangezicht des geringen niet aannemen, noch het aangezicht des groten voortrekken; in gerechtigheid zult gij uw naaste richten. |
Richteren 6:15 | En hij zeide tot Hem: Och, mijn Heer! waarmede zal ik Israel verlossen? Zie, mijn duizend is het armste in Manasse, en ik ben de kleinste in mijns vaders huis. |
Ruth 3:10 | En hij zeide: Gezegend zijt gij den HEERE, mijn dochter! Gij hebt deze uw laatste weldadigheid beter gemaakt dan de eerste, dewijl gij geen jonge gezellen zijt nagegaan, hetzij arm of rijk. |
1 Samuel 2:8 | Hij verheft den geringe uit het stof, [en] den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beerven; want de grondvesten des aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet. |
2 Samuel 3:1 | En er was een lange krijg tussen het huis van Saul en tussen het huis van David. Doch David ging en werd sterker; maar die van het huis van Saul gingen en werden zwakker. |
2 Samuel 13:4 | Die zeide tot hem: Waarom zijt gij van morgen tot morgen zo mager, gij koningszoon, zult gij het mij niet te kennen geven? Toen zeide Amnon tot hem: Ik heb Thamar, de zuster van mijn broeder Absalom, lief. |
Job 5:16 | Zo is voor den arme verwachting; en de boosheid stopt haar mond toe. |
Job 20:10 | Zijn kinderen zullen zoeken den armen te behagen; en zijn handen zullen zijn vermogen moeten weder uitkeren. |
Job 20:19 | Omdat hij onderdrukt heeft, de armen verlaten heeft, een huis geroofd heeft, dat hij niet opgebouwd had; |
Job 31:16 | Zo ik den armen [hun] begeerte onthouden heb, of de ogen der weduwe laten versmachten; |
Job 34:19 | [Hoe dan tot Dien], Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt, en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk. |
Job 34:28 | Opdat Hij op hem het geroep des armen brenge, en het geroep der ellendigen verhore. |
Psalm 41:2 | Welgelukzalig is hij, die zich verstandiglijk gedraagt jegens een ellendige; de HEERE zal hem bevrijden ten dage des kwaads. |
Psalm 72:13 | Hij zal den arme en nooddruftige verschonen, en de zielen der nooddruftigen verlossen. |
Psalm 82:3 | Doet recht den arme en den wees; rechtvaardigt den verdrukte en den arme. |
Psalm 82:4 | Verlost den arme en den behoeftige, rukt [hem] uit der goddelozen hand. |
Psalm 113:7 | Die den geringe uit het stof opricht, [en] den nooddruftige uit den drek verhoogt; |