H3591 כִּידוֹן
spies, werpspies, schild, speer, lans
Jozua 8:18 | Toen sprak de HEERE tot Jozua: Strek de spies uit, die in uw hand is, naar Ai, want Ik zal hen in uw hand geven. Toen strekte Jozua de spies, die in zijn hand was, naar de stad aan. |
Jozua 8:26 | Jozua trok ook zijn hand niet terug, die hij met de spies had uitgestrekt, totdat hij al de inwoners van Ai verbannen had. |
1 Samuel 17:6 | En een koperen scheenharnas boven zijn voeten, en een koperen schild tussen zijn schouders; |
1 Samuel 17:45 | David daarentegen zeide tot den Filistijn: Gij komt tot mij met een zwaard, en met een spies, en met een schild; maar ik kom tot u in den Naam van den HEERE der heirscharen, den God der slagorden van Israel, Dien gij gehoond hebt. |
Job 39:26 | Tegen hem ratelt de pijlkoker, het vlammig ijzer des spies en der lans. |
Job 41:20 | De werpstenen worden [van hem] geacht als stoppelen, en hij belacht de drilling der lans. |
Jeremia 6:23 | Boog en spies zullen zij voeren, het is een wreed [volk], en zij zullen niet barmhartig zijn; hun stem zal bruisen als de zee, en op paarden zullen zij rijden; het is toegerust, als een man ten oorlog tegen u, o dochter van Sion! |
Jeremia 50:42 | Boog en spies zullen zij voeren; wreed zijn zij, en zullen niet barmhartig zijn; hun stem zal bruisen als de zee, en op paarden zullen zij rijden; het is toegerust als een man ten oorlog, tegen u, o dochter van Babel! |