H4441 מַלְכִּיָּה
Malchijah, Malchiah

Bijbelteksten

1 Kronieken 6:40Den zoon van Michael, den zoon van Baeseja, den zoon van Malchija,
1 Kronieken 9:12En Adaja, de zoon van Jeroham, den zoon van Pashur, den zoon van Malchija; en Massi, de zoon van Adiel, den zoon van Jahzera, den zoon van Mesullam, den zoon van Mesillemith, den zoon van Immer.
1 Kronieken 24:9Het vijfde voor Malchia, het zesde voor Mijamin,
Ezra 10:25En van Israel: van de kinderen van Paros: Ramja, en Jezia, en Malchia, en Mijamin, en Eleazar, en Malchia, en Benaja.
Ezra 10:31En van de kinderen van Harim: Eliezer, Jissia, Malchia, Semaja, Simeon,
Nehemia 3:11De andere mate verbeterden Malchia, de zoon van Harim, en Hassub, de zoon van Pahath-moab; daartoe den Bakoventoren.
Nehemia 3:14De Mistpoort nu verbeterde Malchia, de zoon van Rechab, overste van het deel Beth-cherem; hij bouwde ze, en richtte haar deuren op, [met] haar sloten en haar grendelen.
Nehemia 3:31Na hem verbeterde Malchia, de zoon eens goudsmids, tot aan het huis der Nethinim en der kruideniers, tegenover de poort van Mifkad, en tot de opperzaal van het punt.
Nehemia 8:5En Ezra, de schriftgeleerde, stond op een hogen houten stoel, dien zij tot die zaak gemaakt hadden, en nevens hem stond Mattithja, en Sema, en Anaja, en Uria, en Hilkia, en Maaseja, aan zijn rechterhand; en aan zijn linkerhand Pedaja, en Misael, en Malchia, en Hasum, en Hasbaddana, Zacharja [en] Mesullam.
Nehemia 10:3Pashur, Amarja, Malchia,
Nehemia 11:12En hun broederen, die het werk in het huis deden, waren achthonderd twee en twintig. En Adaja, de zoon van Jeroham, den zoon van Pelalja, den zoon van Amzi, den zoon van Zacharja, den zoon van Pashur, den zoon van Malchia;
Nehemia 12:42Voorts Maaseja, en Semaja, en Eleazar, en Uzzi, en Johanan, en Malchia, en Elam, en Ezer; ook lieten zich de zangers horen, met Jizrahja, den opziener.
Jeremia 21:1Het woord, dat van den HEERE geschied is tot Jeremia, als koning Zedekia tot hem zond Pashur, den zoon van Malchia, en Zefanja, den zoon van Maaseja, den priester, zeggende:
Jeremia 38:1Als Sefatja, de zoon van Matthan, en Gedalia, de zoon van Pashur, en Juchal, de zoon van Selemja, en Pashur, de zoon van Malchia, de woorden hoorden, die Jeremia tot al het volk sprak, zeggende:
Jeremia 38:6Toen namen zij Jeremia en wierpen hem in den kuil van Malchia, den zoon van Hammelech, die in het voorhof der bewaring was, en zij lieten Jeremia af met zelen; in den kuil nu was geen water, maar slijk; en Jeremia zonk in het slijk.

Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen