1 Kronieken 3:24 | En de kinderen van Eljoenai waren Hodajeva, en Eljasib, en Pelaja, en Akkub, en Johanan, en Delaja, en Anani; zeven. |
1 Kronieken 9:17 | De poortiers nu waren: Sallum, en Akkub, en Talmon, en Ahiman, en hun broeders; Sallum was het hoofd. |
Ezra 2:42 | De kinderen der poortiers. De kinderen van Sallum, de kinderen van Ater, de kinderen van Talmon, de kinderen van Akkub, de kinderen van Hatita, de kinderen van Sobai; deze allen waren honderd negen en dertig. |
Ezra 2:45 | De kinderen van Lebana, de kinderen van Hagaba, de kinderen van Akkub; |
Nehemia 7:45 | De poortiers: de kinderen van Sallum, de kinderen van Ater, de kinderen van Talmon, de kinderen van Akkub, de kinderen van Hatita, de kinderen van Sobai, honderd acht en dertig; |
Nehemia 8:8 | Jesua nu, en Bani, en Serebja, Jamin, Akkub, Sabbethai, Hodia, Maaseja, Kelita, Azaria, Jozabad, Hanan, Pelaja, en de Levieten onderwezen het volk in de wet. En het volk stond op zijn standplaats. |
Nehemia 11:19 | En de poortiers: Akkub, Talmon, met hun broederen, die wacht hielden in de poorten, waren honderd twee en zeventig. |
Nehemia 12:25 | Matthanja en Bakbukja, Obadja, Mesullam, Talmon [en] Akkub, waren poortiers, de wacht waarnemende bij de schatkamers der poorten. |