Exodus 26:7 | Ook zult gij gordijnen uit geiten[haar] maken tot een tent over den tabernakel; van elf gordijnen zult gij die maken. |
Exodus 26:8 | De lengte ener gordijn zal dertig ellen zijn, en de breedte ener gordijn vier ellen; deze elf gordijnen zullen een maat hebben. |
Exodus 36:14 | Verder maakte hij gordijnen van geiten[haar], tot een tent over den tabernakel; van elf gordijnen maakte hij ze. |
Exodus 36:15 | De lengte ener gordijn was dertig ellen, en vier ellen de breedte ener gordijn; deze elf gordijnen hadden een maat. |
Numeri 7:72 | Op den elfden dag [offerde] de overste der kinderen van Aser, Pagiel, de zoon van Ochran. |
Numeri 29:20 | En op den dertienden dag: elf varren, twee rammen, veertien volkomen eenjarige lammeren; |
Deuteronomium 1:3 | En het is geschied in het veertigste jaar, in de elfde maand, op den eersten der maand, dat Mozes sprak tot de kinderen Israëls, naar alles wat hem de HEERE aan hen bevolen had; |
2 Koningen 25:2 | Zo kwam de stad in belegering, tot in het elfde jaar van den koning Zedekia. |
1 Kronieken 12:13 | Jirmeja de tiende; Machbannai de elfde. |
1 Kronieken 24:12 | Het elfde voor Eljasib, het twaalfde voor Jakim, |
1 Kronieken 25:18 | Het elfde voor Azareel; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. |
1 Kronieken 27:14 | De elfde, in de elfde maand, was Benaja, de Pirhathoniet, van de kinderen van Efraim; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
Jeremia 1:3 | Ook geschiedde het [tot hem] in de dagen van Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda, totdat voleind werd het elfde jaar van Zedekia, zoon van Josia, koning van Juda; totdat Jeruzalem gevankelijk werd weggevoerd in de vijfde maand. |
Jeremia 39:2 | In het elfde jaar van Zedekia, in de vierde maand, op den negenden der maand, werd de stad doorgebroken. |
Jeremia 52:5 | Alzo kwam de stad in belegering, tot in het elfde jaar van den koning Zedekia. |
Ezechiel 26:1 | En het gebeurde in het elfde jaar, op den eersten der maand, [dat] des HEEREN woord tot mij geschiedde, zeggende: |
Ezechiel 40:49 | De lengte van het voorhuis twintig ellen, en de breedte elf ellen; en het was met trappen, [bij] dewelke men daarin opging; ook waren er pilaren aan de posten, een van deze, en een van gene zijde. |
Zacharia 1:7 | Op den vier en twintigsten dag, in de elfde maand (die de maand Schebat is), in het tweede jaar van Darius, geschiedde het woord des HEEREN tot Zacharia, den zoon van Berechja, den zoon van Iddo, den profeet, zeggende: |