H7585 שְׁאוֹל
dodenrijk, onderwereld, graf, sheol
Psalm 9:18 | De goddelozen zullen terugkeren, naar de hel toe, alle godvergetende heidenen. |
Psalm 16:10 | Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat Uw Heilige de verderving zie. |
Psalm 18:6 | Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij. |
Psalm 30:4 | HEERE! Gij hebt mijn ziel uit het graf opgevoerd; Gij hebt mij bij het leven behouden, dat ik in den kuil niet ben nedergedaald. |
Psalm 31:18 | HEERE! laat mij niet beschaamd worden, want ik roep U aan; laat de goddelozen beschaamd worden, laat hen zwijgen in het graf. |
Psalm 49:15 | Men zet hen als schapen in het graf, de dood zal hen afweiden; en de oprechten zullen over hen heersen in dien morgenstond; en het graf zal hun gedaante verslijten, [elk] uit zijn woning. |
Psalm 49:16 | Maar God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen, want Hij zal mij opnemen. Sela. |
Psalm 55:16 | Dat hun de dood als een schuldeiser overvalle, dat zij als levend ter helle nederdalen; want boosheden zijn in hun woning, in het binnenste van hen. |
Psalm 86:13 | Want Uw goedertierenheid is groot over mij; en Gij hebt mijn ziel uit het onderste des grafs uitgerukt. |
Psalm 88:4 | Want mijn ziel is der tegenheden zat, en mijn leven raakt tot aan het graf. |
Psalm 89:49 | Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. |
Psalm 116:3 | De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis. |
Psalm 139:8 | Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt [daar]. |
Psalm 141:7 | Onze beenderen zijn verstrooid aan den mond des grafs, gelijk of iemand op de aarde [iets] gekloofd en verdeeld had. |
Spreuken 1:12 | Laat ons hen levend verslinden, als het graf; ja, geheel en al, gelijk die in den kuil nederdalen; |
Spreuken 5:5 | Haar voeten dalen naar den dood, haar treden houden de hel vast. |
Spreuken 7:27 | Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods. |
Spreuken 9:18 | Maar hij weet niet, dat aldaar doden zijn; haar genoden zijn in de diepten der hel. |
Spreuken 15:11 | De hel en het verderf zijn voor den HEERE; hoeveel te meer de harten van des mensen kinderen? |
Spreuken 15:24 | De weg des levens is den verstandige naar boven; opdat hij afwijke van de hel, beneden. |