Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
amēn, (onverbuigbaar) van Hebreeuwse oorsprong אָמֵן H00543; TDNT - 1:335,53;
1) stevig; 1a) metaf. getrouw; 2) echt, inderdaad, amen; 2a) aan het begin van een redevoering - zeker, stellig; Bij Jezus als autoriteitsuitspraak, waar niet aan valt te twijfelen (Luk. 23:43; Joh. 5:24) ; 2b) aan het eind - zo is het, zo zij het, moge het vervuld worden. Het was een gewoonte, die uit de synagogen overkwam naar de christelijke bijeenkomsten, dat degene die gelezen of gesproken had, een plechtig gebed aan God opdroeg, waarop de anderen met amen antwoordden, en zo het onderwerp dat besproken was tot hun eigendom maakten.;
Voor meer informatie: G. Abbott-Smith's A Manual Greek Lexicon of the New Testament (New York: Scribner's, 1922)
ἀμήν, indecl. (Heb. אָמֵן H543, verbal adj. fr. אמן H539, to prop, ni., be firm), [in LXX: I Ch 16:36, I Es 9:46, Ne 5:13 8:6, To 8:8 14:15, III Mac 7:23, IV Mac 18:24 (elsewhere א״ heb is rendered ἀληθινός, Is 65:16; ἀληθῶς, Je 35 (28):6; γένοιτο, Nu 5:22, De 27:15ff., III Ki 1:36, Ps 40 (41):1371 (72):19 105 (106):48, Je 11:5)*.] 1. As adj. (cf. Is 65:16), ὁ ἀ., Re 3:14. 2. As adv. (a) in solemn assent to the statements or prayers of another (Nu 5:22, Ne 5:13 8:6 etc.): ὁ ἀ., I Co 14:16; (b) similarly, at the end of one's own prayer or ascription of praise: Ro 1:25 15:33, Ga 1:5, I Ti 1:17; (c) in the Gospels, exclusively, introducing solemn statements of our Lord, truly, verily: Mt 5:18, 26 Mk 3:28 (v. Swete, in l.), Lk 4:24, al.; ἀ. ἀ., always in Jo 1:52 3:3 5:19, al.; τὸ ναί, καὶ . . . τὸ ἀ., II Co 1:20 (on usage in π., v. MM, VGT, s.v.).Voor meer informatie: Henry George Liddell, Robert Scott, A Greek-English Lexicon (1940)
ἀμήν,