Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
, eigennaam, plaatsnaam, van אשר H00833 Aser = "gelukkig"
zoon van Jakob en Zilpa
Asher stamvader van een der 12 stammen van Israel, achtste zoon van Jakob en tweede zoon van Jakob's bijvrouw Zilpah (Genesis 30: 1-6), de slavin van Lea. Was de jongere broer van Gad. Halfbroer van Simeon en van Dan
Asher werd geboren in Paddam-Aram in Mesopotamië (Genesis 35: 26) en zijn naam betekent hij die gelukkig maakt (Genesis 30: 12-13). Hij werd zo genoemd omdat Lea zei Tot mijn geluk! (vs. 13), dit naar aanleiding dat ze geen kinderen meer baarde en via haar slavin Zilpah twee zonen kreeg Gad en Asher (draagmoederschap). De naam is teruggevonden in een Egyptische papyrus (~1750 v.C.) als de naam van een slavin, tevens is hiermee bevestigd dat het om een noordwest semitsche persoonsnaam gaat, wat overeenkomt met de geboorteplaats van Asher.
Verder is bekend dat hij vier zonen had Jimna, en Jisva, en Jisvi, en Berija, en een dochter Sera (Genesis 46:17; 1 Kronieken 7: 30) toen hij naar Egypte ging.
de stam herkomstig van Aser
De enige Asheriet van enige betekenis was de profetes Anna, een dochter van Fanuel, welke tot groten ouderdom gekomen, welke met haar man zeven jaren had geleefd van haar maagdom af. En zij was een weduwe van omtrent vier en tachtig jaren, dewelke niet week uit den tempel, met vasten en bidden, God dienende nacht en dag. (Lukas 2: 36-37)
Van de stam opzich weten we dat ze zo waren uitgebreid, dat ze ten tijde van de Exodus meer dan 41500 strijdbare mannen hadden en dat ten tijde van de invasie van Kanaän ze waren gegroeid tot 53400 (Numeri 1: 41). Was de zegen van Jakob zijn brood zal vet zijn; en hij zal koninklijke lekkernijen leveren (Genesis 49: 20), Mozes' zegen was Aser zij gezegend met zonen; hij zij zijn broederen aangenaam, en dope zijn voet in olie (Deuteronomium 33: 24). Uit de geschiedenis blijkt inderdaad dat de vijf belangrijkste geslachten van Asher (Numeri 26: 44-47) de zegeningen, straffen en verantwoordelijkheden van de omzwervingen in wildernis deelden (Numeri 1: 13; 2: 27; 7: 72; 13: 13). In de loop van deze Israelitsche omzwervingen door de woestein, namen ze hun positie in naast de stammen van Dan en Naphtali. Hun legeringspositie was noordelijk van de Tabernakel (Numeri 2: 27), terwijl tijdens de tochten zelf ze met genoemde stammen de achterhoede vormden (Numeri 10: 25) onder leiding van Pagiel, de zoon van Ochran.
In de verdeling van het land, kreeg Asher van Jozua een smalle strook aan de kust toegewezen noordelijk van de Karmel tot het noorden van Sidon (Jozua 19: 24-31, 34). Dit deel was rijk aan bronnen en vruchtbare gronden, waar de beste olijvenplantages waren (Deuteronomium 33: 24). De verantwoordelijk om dit land in te nemen was de overste Achihud, zoon van Selomi (Numeri 34: 27).
Dat hij en zijn opvolgers hier niet in slaagden blijkt uit het feit dat ze de kuststeden niet konden veroveren op de phoeniciërs Aser verdreef de inwoners van Acco niet, noch de inwoners van Sidon, noch Achlab, noch Achsib, noch Chelba, noch Afik, noch Rechob; Maar de Aserieten woonden in het midden der Kanaanieten, die in het land woonden; want zij verdreven hen niet (Richteren 1: 31-32) Ook deden ze niet mee aan de oorlog tegen Sisera, de krijgsoverste van Jabin welke de oostelijke grenzen van Asher beheerste (4: 2), wel kwamen ze later Gideon te hulp tegen de Midianieten (6: 35; 7: 23).
Bij de kroning van David stuurden zij 40000 manschappen (1 Kronieken 12: 36), maar worden later niet meer genoemd in zijn lijsten. Salomo gaf in ruil van cederbomen, en van dennenbomen, en van goud, naar al zijn lust opgebracht had), dat alstoen de koning Salomo aan Hiram twintig steden gaf in het land van Galilea (1 Koningen 9: 11-14), dit waren steden van Asher en werden door Hiram hiernoemd in het land Kabul (vs. 13) zoals het ook tegenwoordig nog heet.
De laatste keer dat de stam wordt genoemd is in Openbaring 7: 6 waar zij met 12.000 dienaren behoren tot de 144.000 verzegelden.
een stad ten O. van Sichem in Manasse