Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Woordstudie
Brown-Driver-Briggs Abridged Hebrew Lexicon
יְחִיאֵלn.pr.m. (may Ēl live1 one of David’s chief musicians 2 one of David’s chiefs of the Levites 3 tutor of David’s sons 4 son of Jehoshaphat 5 Hemanite of Hezekiah’s reign 6 overseer in Hezekiah’s reign 7 ruler over the temple in Josiah’s reign 8 contemporaries of Ezra
Strong Concise Dictionary Of The Words In The Hebrew Bible
H3171יְחִיאֵלYᵉchîyʼêl; or (2 Chronicles 29:14) יְחַוְאֵל; from 2421 and 410; God will live; Jechiel (or Jechavel), the name of eight Israelites — Jehiel.
Synoniemen en afgeleide woorden
Hebreeuws אֵלH410 "God, god"; Hebreeuws חָיָהH2421 "leven (in) het - behouden, leven (ww) , leven, levend maken, leven (ww)"; Hebreeuws יְחִיאֵלִיH3172 "Jehiel";