Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
śāpām, zn. mnl.; TWOT 2279; waarschijnlijk afgeleid van שָׂפָה H8193 "lip" met toevoeging ◌ם. cf. JAram. סְפָמָא "snor" afgel. van het Hebr. (E. Klein, p. 676).
1) snor (Lev. 13:45; 2 Sam. 19:24; Ezech. 24:17, 22; Mi. 3:7 †);
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!