Psalm 25:9 | [Jod.] Hij zal de zachtmoedigen leiden in het recht, en Hij zal den zachtmoedigen Zijn weg leren. |
Psalm 34:10 | [Jod.] Vreest den HEERE, gij Zijn heiligen! want die Hem vrezen, hebben geen gebrek. |
Psalm 37:18 | [Jod.] De HEERE kent de dagen der oprechten; en hun erfenis zal in eeuwigheid blijven. |
Psalm 111:5 | [Teth.] Hij heeft dengenen, die Hem vrezen, spijs gegeven; [Jod.] Hij gedenkt in der eeuwigheid aan Zijn verbond. |
Psalm 112:5 | [Teth.] Wel dien man, die zich ontfermt en uitleent; [Jod.] hij beschikt zijn zaken met recht. |
Psalm 119:73 | Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. |
Psalm 145:10 | [Jod.] Al Uw werken, HEERE, zullen U loven, en Uw gunstgenoten zullen U zegenen. |
Spreuken 31:19 | [Jod.] Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. |
Klaagliederen 1:10 | [Jod.] De tegenpartijder heeft zijn hand aan al haar gewenste dingen uitgebreid; immers heeft zij aangezien, dat de heidenen in haar heiligdom gingen, waarvan Gij geboden hadt, dat zij in Uw gemeente niet komen zouden. |
Klaagliederen 2:10 | [Jod.] De oudsten der dochter Sions zitten op de aarde, zij zwijgen stil, zij werpen stof op hun hoofd, zij hebben zakken aangegord; de jonge dochters van Jeruzalem laten haar hoofd ter aarde hangen. |
Klaagliederen 3:28 | [Jod.] Hij zitte eenzaam, en zwijge stil, omdat Hij het hem opgelegd heeft. |
Klaagliederen 3:29 | [Jod.] Hij steke zijn mond in het stof, [zeggende:] Misschien is er verwachting. |
Klaagliederen 3:30 | [Jod.] Hij geve zijn wang dien, die hem slaat, hij worde zat van smaad. |
Klaagliederen 4:10 | [Jod.] De handen der barmhartige vrouwen hebben haar kinderen gekookt; zij zijn haar tot spijze geworden in de verbreking der dochter mijns volks. |
Mattheus 5:18 | Want voorwaar zeg Ik u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet een jota noch een tittel van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied. |