Psalm 25:18 | [Resch.] Aanzie mijn ellende, en mijn moeite, en neem weg al mijn zonden. |
Psalm 25:19 | [Resch.] Aanzie mijn vijanden, want zij vermenigvuldigen, en zij haten mij met een wreveligen haat. |
Psalm 34:20 | [Resch.] Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen; maar uit alle die redt hem de HEERE. |
Psalm 37:35 | [Resch.] Ik heb gezien een gewelddrijvenden goddeloze, die zich uitbreidde als een groene inlandse boom. |
Psalm 111:10 | [Resch.] De vreze des HEEREN is het beginsel der wijsheid; [Schin.] allen, die ze doen, hebben goed verstand; [Thau.] Zijn lof bestaat tot in der eeuwigheid. |
Psalm 112:10 | [Resch.] De goddeloze zal het zien, en hij zal zich vertoornen; [Schin.] hij zal met zijn tanden knersen en smelten. [Thau.] de wens der goddelozen zal vergaan. |
Psalm 119:153 | Resch. Zie mijn ellende aan, en help mij uit, want Uw wet heb ik niet vergeten. |
Psalm 145:19 | [Resch.] Hij doet het welbehagen dergenen, die Hem vrezen, en Hij hoort hun geroep, en verlost hen. |
Spreuken 31:29 | [Resh.] Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. |
Klaagliederen 1:20 | [Resch.] Aanzie, HEERE, want mij is bange; mijn ingewand is beroerd, mijn hart heeft zich omgekeerd in het binnenste van mij, want ik ben zeer wederspannig geweest; van buiten heeft [mij] het zwaard van kinderen beroofd, van binnen is als de dood. |
Klaagliederen 2:20 | [Resch.] Zie, HEERE, aanschouw toch, aan wien Gij alzo gedaan hebt; zullen dan de vrouwen haar vrucht eten, de kinderkens, die men op de handen draagt? Zullen dan de profeet en de priester in het heiligdom des Heeren gedood worden? |
Klaagliederen 3:58 | [Resch.] Heere! Gij hebt de twistzaken mijner ziel getwist, Gij hebt mijn leven verlost. |
Klaagliederen 3:59 | [Resch.] Heere! Gij hebt gezien de verkeerdheid, die men mij aangedaan heeft, oordeel mijn rechtzaak. |
Klaagliederen 3:60 | [Resch.] Gij hebt al hun wraak gezien, al hun gedachten tegen mij. |
Klaagliederen 4:20 | [Resch.] De adem onzer neuzen, de gezalfde des HEEREN, is gevangen in hun groeven; [van] welken wij zeiden: Wij zullen onder zijn schaduw leven onder de heidenen! |