Romeinen 2:10 | Maar heerlijkheid, en eer, en vrede een iegelijk, die het goede werkt, eerst den Jood, en [ook] den Griek. |
Romeinen 3:9 | Wat dan? Zijn wij uitnemender? Ganselijk niet; want wij hebben te voren beschuldigd beiden Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn; |
Romeinen 10:12 | Want er is geen onderscheid, noch van Jood noch van Griek; want eenzelfde is Heere van allen, rijk zijnde over allen, die Hem aanroepen. |
1 Corinthiers 1:22 | Overmits de Joden een teken begeren, en de Grieken wijsheid zoeken; |
1 Corinthiers 1:23 | Doch wij prediken Christus, den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid; |
1 Corinthiers 1:24 | Maar hun, die geroepen zijn, beiden Joden en Grieken, [prediken wij] Christus, de kracht Gods, en de wijsheid Gods. |
1 Corinthiers 10:32 | Weest zonder aanstoot te geven, en den Joden, en den Grieken, en der Gemeente Gods. |
1 Corinthiers 12:13 | Want ook wij allen zijn door een Geest tot een lichaam gedoopt; hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen tot een Geest gedrenkt. |
Galaten 2:3 | Maar ook Titus, die met mij was, een Griek zijnde, werd niet genoodzaakt zich te laten besnijden. |
Galaten 3:28 | Daarin is noch Jood noch Griek; daarin is noch dienstbare noch vrije; daarin is geen man en vrouw; want gij allen zijt een in Christus Jezus. |
Colossenzen 3:11 | Waarin niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar [en] Scyth, dienstknecht [en] vrije, maar Christus is alles en in allen. |