1 Kronieken 3:19 | De kinderen van Pedaja nu waren Zerubbabel en Simei; en de kinderen van Zerubbabel waren Mesullam en Hananja; en Selomith was hunlieder zuster; |
1 Kronieken 4:26 | De kinderen van Misma waren [dezen]: Hammuel zijn zoon, Zaccur zijn zoon, Simei zijn zoon. |
1 Kronieken 4:27 | Simei nu had zestien zonen en zes dochteren; maar zijn broeders hadden niet veel kinderen; en hun ganse huisgezin werd zo zeer niet vermenigvuldigd, als van de kinderen van Juda. |
1 Kronieken 5:4 | De kinderen van Joel: zijn zoon Semaja; zijn zoon Gog; zijn zoon Simei; |
1 Kronieken 6:17 | En dit zijn de namen der zonen van Gerson: Libni en Simei. |
1 Kronieken 6:29 | De kinderen van Merari waren Maheli; zijn zoon Libni; zijn zoon Simei; zijn zoon Uzza; |
1 Kronieken 6:42 | Den zoon van Ethan, den zoon van Zimma, den zoon van Simei, |
1 Kronieken 8:21 | En Adaja, en Beraja, en Simrath waren kinderen van Simei. |
1 Kronieken 23:7 | Uit de Gersonieten waren Ladan en Simei. |
1 Kronieken 23:9 | De kinderen van Simei waren Selomith, en Haziel, en Haran, drie; dezen waren de hoofden der vaderen van Ladan. |
1 Kronieken 23:10 | De kinderen van Simei nu waren Jahath, Zina, en Jeus, en Beria; dezen waren de kinderen van Simei; vier. |
1 Kronieken 25:17 | Het tiende voor Simei; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. |
1 Kronieken 27:27 | En over de wijngaarden was Simei, de Ramathiet; maar over hetgeen dat van de wijnstokken kwam tot de schatten des wijns, was Zabdi, de Sifmiet. |
2 Kronieken 29:14 | En van de kinderen van Heman, Jehiel en Simei; en van de kinderen van Jeduthun, Semaja en Uzziel. |
2 Kronieken 31:12 | Daarin brachten zij die heffing, en de tienden, en de geheiligde dingen, in getrouwigheid; en daarover was Chonanja, de Leviet, overste, en Simei, zijn broeder, de tweede. |
2 Kronieken 31:13 | Maar Jehiel, en Azazja, en Nahath, en Asahel, en Jerimoth, en Jozabad, en Eliel, en Jismachja, en Mahath, en Benaja, waren opzieners, onder de hand van Chonanja en Simei, zijn broeder; door het bevel van den koning Jehizkia en van Azaria, den overste van het huis Gods. |
Ezra 10:23 | En van de Levieten: Jozabad, en Simei, en Kelaja (deze is Kelita), Pethahja, Juda en Eliezer. |
Ezra 10:33 | Van de kinderen van Hasum: Mathnai, Mattata, Zabad, Elifelet, Jeremai, Manasse, Simei. |
Ezra 10:38 | En Bani, en Binnui, Simei, |
Esther 2:5 | Er was een Joods man op den burg Susan, wiens naam was Mordechai, een zoon van Jair, den zoon van Simei, den zoon van Kis, een man van Jemini; |