Beeroth (plaats)

Bijbelteksten

Jozua 9:17Want toen de kinderen Israels voorttogen, zo kwamen zij ten derden dage aan hun steden; hun steden nu waren Gibeon, en Chefira, en Beeroth, en Kirjath-jearim.
Jozua 18:25Gibeon, en Rama, en Beeroth,
2 Samuel 4:2En Sauls zoon had twee mannen, oversten van benden; de naam des enen was Baena, en de naam des anderen Rechab, zonen van Rimmon, den Beerothiet, van de kinderen van Benjamin; want ook Beeroth werd aan Benjamin gerekend.
2 Samuel 4:3En de Beerothieten waren gevloden naar Gitthaim, en waren aldaar vreemdelingen tot op dezen dag.
2 Samuel 4:5En de zonen van Rimmon: den Beerothiet, Rechab en Baena, gingen heen, en kwamen ten huize van Isboseth, als de dag heet geworden was; en hij lag op de slaapstede, in den middag.
2 Samuel 4:9Maar David antwoordde Rechab en zijn broeder Baena, den zonen van Rimmon, den Beerothiet, en zeide tot hen: [Zo waarachtig als] de HEERE leeft, Die mijn ziel uit alle benauwdheid verlost heeft!
2 Samuel 23:37Zelek, de Ammoniet; Naharai, de Beerothiet, de wapendrager van Joab, den zoon van Zeruja;
Ezra 2:25De kinderen van Kirjath-arim, Cefira en Beeroth, zevenhonderd drie en veertig.
Nehemia 7:29De mannen van Kirjath-jearim, Cefira en Beeroth, zevenhonderd drie en veertig;

BoekenBoeken