Pijn

Bijbelteksten

Genesis 3:16Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk uwer dracht; met smart zult gij kinderen baren; en tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben.
Genesis 3:17En tot Adam zeide Hij: Dewijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw, en van dien boom gegeten, waarvan Ik u gebood, zeggende: Gij zult daarvan niet eten; zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt; en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens.
Leviticus 26:16Dit zal Ik u ook doen, dat Ik over u stellen zal verschrikking, tering en koorts, die de ogen verteren en de ziel pijnigen; gij zult ook uw zaad te vergeefs zaaien, en uw vijanden zullen dat opeten.
1 Kronieken 4:9Jabez nu was heerlijker dan zijn broeders; en zijn moeder had zijn naam Jabez genoemd, zeggende: Want ik heb hem met smarten gebaard.
1 Kronieken 4:10Want Jabez riep den God Israels aan, zeggende: Indien Gij mij rijkelijk zegenen, en mijn landpale vermeerderen zult, en Uw hand met mij zijn zal, en met het kwade [alzo] maakt, dat het mij niet smarte! En God liet komen, wat hij begeerde.
Job 2:13Alzo zaten zij met hem op de aarde, zeven dagen en zeven nachten; en niemand sprak tot hem een woord, want zij zagen, dat de smart zeer groot was.
Job 5:18Want Hij doet smart aan, en Hij verbindt; Hij doorwondt, en Zijn handen helen.
Job 9:28Zo schroom ik voor al mijn smarten; ik weet, dat Gij mij niet onschuldig zult houden.
Job 10:8Uw handen doen mij smart aan, hoewel zij mij gemaakt hebben, te zamen rondom [mij] zijn zij, en Gij verslindt mij.
Job 14:22Maar zijn vlees, [nog] aan hem zijnde, heeft smart; en zijn ziel, in hem zijnde, heeft rouw.
Job 16:6Zo ik spreek, mijn smart wordt niet ingehouden; en houd ik op, wat gaat er van mij weg?
Job 21:17Hoe dikwijls geschiedt het, dat de lamp der goddelozen uitgeblust wordt, en hun verderf hun overkomt; dat [God hun] smarten uitdeelt in Zijn toorn!
Job 33:19Ook wordt hij gestraft met smart op zijn leger, en de sterke menigte zijner beenderen;
Job 39:6Als zij zich krommen, haar jongen met versplijting voortbrengen, haar smarten uitwerpen?
Psalm 32:10De goddeloze heeft veel smarten, maar die op den HEERE vertrouwt, dien zal de goedertierenheid omringen.
Psalm 38:18Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij.
Psalm 39:3Ik was verstomd [door] stilzwijgen, ik zweeg van het goede; maar mijn smart werd verzwaard.
Psalm 48:7Beving greep hen aldaar aan, smart als van een barende [vrouw].
Psalm 55:5Mijn hart smart in het binnenste van mij, en verschrikkingen des doods zijn op mij gevallen.
Psalm 69:27Want zij vervolgen, dien Gij geslagen hebt; en maken een praat van de smart Uwer verwonden.

KlussenKlussen