Joodse wetten (613)

Bijbelteksten

Genesis 17:12Een zoontje dan van acht dagen zal u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene van het huis, en de gekochte met geld van allen vreemde, welke niet is van uw zaad;
Exodus 20:2Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb.
Exodus 20:3Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
Exodus 22:21Gij zult ook den vreemdeling geen overlast doen, noch hem onderdrukken; want gij zijt vreemdelingen geweest in Egypteland.
Exodus 22:28De goden zult gij niet vloeken, en de oversten in uw volk zult gij niet lasteren.
Exodus 23:5Wanneer gij uws haters ezel onder zijn last ziet liggen, zult gij dan nalatig zijn, om het [uwe] te verlaten voor hem? Gij zult het in alle manier met hem verlaten.
Exodus 23:14Drie reizen in het jaar zult gij Mij feest houden.
Exodus 23:25En gij zult den HEERE uw God dienen, zo zal Hij uw brood en uw water zegenen; en Ik zal de krankheden uit het midden van u weren.
Leviticus 12:3En op den achtsten dag zal het vlees zijner voorhuid besneden worden.
Leviticus 19:9Als gij ook den oogst uws lands inoogsten zult, gij zult den hoek uws velds niet ganselijk afoogsten, en dat van uw oogst op te zamelen is, niet opzamelen.
Leviticus 19:10Insgelijks zult gij uw wijngaard niet nalezen, en de afgevallen bezien van uw wijngaard niet opzamelen; den arme en den vreemdeling zult gij die overlaten; Ik ben de HEERE, uw God!
Leviticus 19:14Gij zult den dove niet vloeken, en voor het aangezicht des blinden geen aanstoot zetten; maar gij zult voor uw God vrezen; Ik ben de HEERE!
Leviticus 19:16Gij zult niet wandelen [als] een achterklapper onder uw volken; gij zult niet staan tegen het bloed van uw naaste; Ik ben de HEERE!
Leviticus 19:17Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstiglijk berispen, en zult de zonde in hem niet verdragen.
Leviticus 19:18Gij zult niet wreken, noch [toorn] behouden tegen de kinderen uws volks; maar gij zult uw naaste liefhebben als uzelven; Ik ben de HEERE!
Leviticus 19:32Voor het grauwe haar zult gij opstaan, en zult het aangezicht des ouden vereren; en gij zult vrezen voor uw God; Ik ben de HEERE!
Leviticus 22:32En gij zult Mijn heiligen Naam niet ontheiligen, opdat Ik in het midden der kinderen Israëls geheiligd worde; Ik ben de HEERE, Die u heilige!
Leviticus 23:22Als gij nu den oogst uws lands zult inoogsten, gij zult, in uw inoogsten, den hoek des velds niet ganselijk afmaaien, en de opzameling van uw oogst niet opzamelen; voor den arme en voor den vreemdeling zult gij ze laten; Ik ben de HEERE, uw God!
Leviticus 25:16Naar de veelheid der jaren zult gij zijn koop vermeerderen, en naar de weinigheid der jaren zult gij zijn koop verminderen; want hij verkoopt aan u het getal der inkomsten.
Leviticus 25:17Dat dan niemand zijn naaste verdrukke; maar vreest voor uw God; want Ik ben de HEERE, uw God!