Bani

Bijbelteksten

2 Samuel 23:36Jig-al, de zoon van Nathan, van Zoba; Bani, de Gadiet;
1 Kronieken 6:46Den zoon van Amzi, den zoon van Bani, den zoon van Semer,
1 Kronieken 9:4Uthai, de zoon van Ammihud, den zoon van Omri, den zoon van Imri, den zoon van Bani, van de kinderen van Perez, den zoon van Juda.
Ezra 2:10De kinderen van Bani, zeshonderd twee en veertig.
Ezra 10:29En van de kinderen van Bani: Mesullam, Malluch en Adaja, Jasub en Seal, Jeramoth.
Ezra 10:34Van de kinderen van Bani: Maadai, Amram, en Uel,
Ezra 10:38En Bani, en Binnui, Simei,
Nehemia 3:17Na hem verbeterden de Levieten, Rehum, de zoon van Bani; aan zijn hand verbeterde Hasabja, de overste van het halve deel van Kehila, in zijn deel.
Nehemia 8:8Jesua nu, en Bani, en Serebja, Jamin, Akkub, Sabbethai, Hodia, Maaseja, Kelita, Azaria, Jozabad, Hanan, Pelaja, en de Levieten onderwezen het volk in de wet. En het volk stond op zijn standplaats.
Nehemia 9:4Jesua nu, en Bani, Kadmiel, Sebanja, Bunni, Serebja, Bani [en] Chenani, stonden op het hoge gestoelte der Levieten, en riepen met luider stem tot den HEERE, hun God;
Nehemia 9:5En de Levieten, Jesua, en Kadmiel, Bani, Hasabneja; Serebja, Hodia, Sebanja, Petahja, zeiden: Staat op, looft den HEERE, uw God, van eeuwigheid tot in eeuwigheid; en men love den Naam Uwer heerlijkheid, die verhoogd is boven allen lof en prijs!
Nehemia 10:13Hodia, Bani, Beninu;
Nehemia 10:14De hoofden des volks: Parhos, Pahath-moab, Elam, Zatthu, Bani,
Nehemia 11:22En der Levieten opziener te Jeruzalem was Uzzi, de zoon van Bani, den zoon van Hasabja, den zoon van Matthanja, den zoon van Micha; van de kinderen van Asaf waren de zangers tegenover het werk van Gods huis.

Livius Onderwijs