Mattheus 26:5 | Doch zij zeiden: Niet in het feest, opdat er geen oproer worde onder het volk. |
Mattheus 27:24 | Als nu Pilatus zag, dat hij niet vorderde, maar veel meer [dat er] oproer werd, nam hij water en wies de handen voor de schare, zeggende: Ik ben onschuldig aan het bloed dezes Rechtvaardigen; gijlieden moogt toezien. |
Markus 14:2 | Maar zij zeiden: Niet in het feest, opdat niet misschien oproer onder het volk worde. |
Markus 15:7 | En er was een, genaamd Bar-abbas, gevangen met [andere] medeoproermakers, die in het oproer een doodslag gedaan had. |
Lukas 22:6 | En hij beloofde het, en zocht gelegenheid, om Hem hun over te leveren, zonder oproer. |
Lukas 23:19 | Dewelke was om zeker oproer, dat in de stad geschied was, en [om] een doodslag, in de gevangenis geworpen. |
Lukas 23:25 | En hij liet hun los dengene, die om oproer en doodslag in de gevangenis geworpen was, welken zij geeist hadden; maar Jezus gaf hij over tot hun wil. |
Handelingen 19:40 | Want wij staan in gevaar, dat wij van oproer zullen verklaagd worden om [den dag] van heden, alzo er geen oorzaak is, waardoor wij reden zullen kunnen geven van deze oploop. En dit gezegd hebbende, liet hij de vergadering gaan. |
Handelingen 20:1 | Nadat nu het oproer gestild was, Paulus, de discipelen tot zich geroepen en gegroet hebbende, ging uit om naar Macedonie te reizen. |
Handelingen 21:38 | Zijt gij dan niet de Egyptenaar, die voor deze dagen oproer verwekte, en de vier duizend moordenaars naar de woestijn uitleidde? |
Handelingen 24:5 | Want wij hebben dezen man bevonden te zijn een pest, en een, die oproer verwekt onder al de Joden, door de [ganse] wereld, en een oppersten voorstander van de sekte der Nazarenen. |