Psalm 22:17 | Want honden hebben mij omsingeld; een vergadering van boosdoeners heeft mij omgeven; zij hebben mijn handen en mijn voeten doorgraven. |
Psalm 22:21 | Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame van het geweld des honds. |
Psalm 59:7 | Tegen den avond keren zij weder, zij tieren als een hond, en zij gaan rondom de stad. |
Psalm 59:15 | Laat hen dan tegen den avond wederkeren, laat hen tieren als een hond, en rondom de stad gaan; |
Psalm 68:24 | Opdat gij uw voet, [ja,] de tong uwer honden, moogt steken in het bloed van de vijanden, van een iegelijk van hen. |
Spreuken 26:11 | Gelijk een hond tot zijn uitspuwsel wederkeert, [alzo] herneemt de zot zijn dwaasheid. |
Spreuken 26:17 | De voorbijgaande, die zich vertoornt in een twist, [die] hem niet aangaat, is [gelijk] die een hond bij de oren grijpt. |
Spreuken 30:31 | Een windhond van goede lenden, of een bok; en een koning, die niet tegen te staan is. |
Prediker 9:4 | Want voor dengene, die vergezelschapt is bij alle levenden, is er hoop; want een levende hond is beter dan een dode leeuw. |
Jesaja 56:10 | Hun wachters zijn allen blind, zij weten niet; zij allen zijn stomme honden, zij kunnen niet bassen; zij zijn slaperig, zij liggen neder, zij hebben het sluimeren lief. |
Jesaja 56:11 | En deze honden zijn sterk van begeerte, zij kunnen niet verzadigd worden, ja, het zijn herders, die niet verstaan kunnen; zij allen keren zich naar hun weg, elkeen naar zijn gewin, [elk] uit zijn einde. |
Jesaja 66:3 | Wie een os slacht, slaat een man; wie een lam offert, breekt een hond den hals; wie spijsoffer offert, is [als die] zwijnenbloed [offert]; wie wierook brandt ten gedenkoffer, is [als] die een afgod zegent. Dezen verkiezen ook hun wegen, en hun ziel heeft lust aan hun verfoeiselen. |
Jeremia 15:3 | Want Ik zal bezoeking over hen doen [met] vier geslachten, spreekt de HEERE: met het zwaard, om te doden; en met de honden, om te slepen; en met het gevogelte des hemels, en met het gedierte der aarde, om op te eten en te verderven. |
Mattheus 7:6 | Geeft het heilige den honden niet, noch werpt uw paarlen voor de zwijnen; opdat zij niet te eniger tijd dezelve met hun voeten vertreden, en [zich] omkerende, u verscheuren. |
Mattheus 15:26 | Doch Hij antwoordde en zeide: Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen, en den hondekens [voor] te werpen. |
Mattheus 15:27 | En zij zeide: Ja, Heere! doch de hondekens eten ook van de brokjes die er vallen van de tafel hunner heren. |
Markus 7:27 | Maar Jezus zeide tot haar: Laat eerst de kinderen verzadigd worden; want het is niet betamelijk dat men het brood der kinderen neme, en den hondekens [voor]werpe. |
Markus 7:28 | Maar zij antwoordde en zeide tot Hem: Ja, Heere, doch ook de hondekens eten onder de tafel van de kruimkens der kinderen. |
Lukas 16:21 | En begeerde verzadigd te worden van de kruimkens, die van de tafel des rijken vielen; maar ook de honden kwamen en lekten zijn zweren. |
Filippenzen 3:2 | Ziet op de honden, ziet op de kwade arbeiders, ziet op de versnijding. |