Nakomelingen van Ismaël de zoon van Abraham en zijn Egyptische slavin Hagar. Volgens sommigen (foutief) de latere Arabieren.
In Gen. 25:13b-16a en 1 Kron. 1:29-31 wordt gesproken over het nageslacht van Ismaël. Uit Gen. 25:16 blijkt dat het niet om personen gaat maar om de namen van hun “nederzettingen” en hun “kampen”, het gaat dus om volksstammen, die uit Ismaël zijn voortgekomen. Uit Bijbelteksten als Gen. 37:25-28 en 39:1 en in Richt. 8:22-24 kunnen we opmaken dat de Ismaëlieten later opgingen in stammen die later de Midianieten werden genoemd.
Naam |
Betekenis |
|
יִשְׁמָעֵאל֙ | Ismael, | God wil horen, God zal luisteren |
נְבָיֹ֔ות | Nebajoth | Hoge plaatsen |
קֵדָ֥ר | Kedar | Zwarte huid, donker gekleurde man |
אַדְבְּאֵ֖ל | Adbeel | Wonder van God |
מִבְשָֽׂם | Mibsam | Zoete geur |
מִשְׁמָ֣ע | Misma | Horen, wat is gehoord (Jes. 11:3) |
דוּמָ֔ה | Duma | Stilte, plaats van stilte; poëtisch gebruikt voor de onderwereld (Ps. 94:17; 115:17) |
מַשָּׂ֖א | Massa | Een last, een orakel |
חֲדַ֥ד | Hadad | Scherpte, scherp maken, snel zijn |
תֵימָֽא | Thema | Woestijn, woest gebied |
יְט֥וּר | Jetur | Ingesloten, nl. van "een kamp van nomaden" |
נָפִ֖ישׁ | Nafis | Verfrissing |
קֵ֑דְמָה | Kedma | Oostwaarts (cf. Gen. 2:14) |
Nebajoth en Kedar worden ook in Jes 60:7 vermeld, terwijl Kedar zelf nog verschillende andere keren wordt vermeld (Ps 120:5; Hoogl 1:5; Jes 21:16; 42;11; Jer 2:10; 49:28; Ez 27:21). Uit de context van Jes, 21:16 en Ez 27:21 blijkt duidelijk dat het om een Arabische of nomadische stam gaat.
Adbeel zou de Idibi-il kunnen zijn welke aan de Egyptische grens woonden en door Tiglath Pileser II wordt genoemd.
Mibsam en Misma worden in 1 Kr. 4:25 als zonen van Simeon genoemd, dit wijst op een verband tussen de Noord Arabische nomaden en het zuiden van Israël.
Duma is in verband gebracht met de oase El-Dzjōf en niet te verwarren met het Duma in Jes 21:11 (waar Edom mee wordt bedoeld).
Thema komen we tegen in Job 6:19; Jes 21:14 en Jer 25:23 en is misschien het tegenwoordige Taima in Noord-West Arabië.
Jetur en Nafis worden genoemd in 1 Kr 5:19 als stammen waartegen de over Jordaanse stammen te strijden hadden.
Ismaelieten worden verder ook genoemd in 1 Kr 2:17; 27:30. De naam van Hagar, de moeder van Ismael, wordt niet genoemd in de Kronieken maar is misschien bewaard gebleven door in de naamgeving van de Hagrieten (1 Kr 5:10,19; Ps 83:7) en het Arabische woord ḥeǵra.
Assyrische bronnen noemen de Ismaëlieten nog als aparte stam.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!