Mozes (Hebreeuws מֹשֶׁה H4872, Grieks Μωσεύς G3475) de wetgever van het Joodse volk en in zekere zin de stichter van de Joodse godsdienst. Hij schreef de eerste vijf boeken van de bijbel, gewoonlijk de vijf boeken van Mozes genoemd.
Zoon van van Amram en Jochebed, uit de stam van Levi; opgevoed door de dochter van de farao van Egypte en later leidsman van de Israëlieten bij de Uittocht uit Egypte. Was getrouwd met Zippora de dochter van Midianitische priester Jethro (Ex. 2:21, 3:1) en later met een Cuschietische vrouw (Num. 12:1).
Tijdens razzia's door de soldaten van Farao in Egypte werden moesten alle mannelijke baby's worden uitgemoord. Om aan dit lot te ontkomen maakte de moeder van Mozes een biezen arkje en plaatste deze in de Nijl, deze werd verderop gevonden door de dochter van Farao die de Mozes als eigen kind adopteerde en hem een prinselijke opvoeding gaf.
De naam 'Mozes' ontving hij van Farao's dochter en betekent 'uitgetrokken', indien ontleend aan het Hebreeuwse werkwoord משה mashah (= uittrekken), of de naam betekent 'uit het water gered', indien ontleend aan de Egyptische woorden 'mo' (= water) en 'yses' (= gered, behouden), 'uit het water gered' (Biblical names in Abarim Publications', Moses). BDB Theological Dictionary leidt het af van het Egyptische woord mes, mesu, "kind, zoon" (cf. Tutmoses).
Op sommige afbeeldingen zien we dat Mozes wordt afgebeeld met een tweetal kleine hoorntjes op zijn hoofd. De oorzaak hiervan is dat in de Vulgaat het Hebreeuwse קָרַן H7160 qāran "schijnen, stralen" in Ex. 34:29, 30 en 35 vertaalde met cornuta "hoornen". De Douay-Rheims Bible die zich baseert op de Vulgaat vertaalt met "And when Moses came down from the mount Sinai, he held the two tables of the testimony, and he knew not that his face was horned from the conversation of the Lord". De LXX heeft hier ook "stralen".
Als je de levens van Mozes en Jezus gaat vergelijken dat valt op dat er een groot aantal parallellen zijn.
Bij de Romeinse schrijvers wordt Mozes enkele keren genoemd:
Volgens de Romeinse historicus Strabo (ca. 24 n.C.) was Mozes een Egyptische priester uit Beneden-Egypte, die vertrok naar "Judaea, omdat hij het oneens was met de toestand ter plaatse, en hij werd vergezeld van veel mensen die het Goddelijk Wezen vereerden". Hij beloofde een eredienst zonder beelden, maar in een sacraal gebied en met een waardig heiligdom. Dit was "waar thans de nederzetting van Jeruzalem is" (Strabo, The Geography, XVI.2.34–36).
Tacitus (ca. 100 n.C) zei dat in zijn tijd de meeste schrijvers van mening waren dat Mozes in beeld kwam toen in Egypte een ziekte uitbrak en "koning Bocchoris, op zoek naar een remedie, het orakel van Hammon raadpleegde, en werd verzocht zijn rijk te zuiveren en dit door de goden veracht ras naar vreemd gebied uit te wijzen." Dit volk, dat verslagen in een woestijn werd achtergelaten, werd door "een van de bannelingen, Moyses genaamd", opgeroepen niet te verwachten door mensen of God te worden geholpen, maar hem te aanvaarden als leider. Hij leidde hen naar vruchtbaar gebied, "waar zij de inwoners van verdreven en waar zij een stad vestigden en een tempel" (Tacitus, Histories, 5.2-3).