Hagar (Hebreeuws הָגָר H1904, Grieks Ἄγαρ G28), een persoon in de Bijbel.
Hagar was de Egyptische slavin van Saraï (Gen 16:1), omdat Saraï zelf niet zwanger werd gaf ze haar slavin aan haar 86-jarige man Abraham als concubine (vs. 3). Hagar wordt zwanger, jaloers hierop begint Saraï haar te vernederen, Hagar vlucht de woestijn in en bij de waterput Lachai Roi heeft ze een ontmoeting met de Engel des Heren die haar belooft dat ze een zoon krijgt met veel nakomelingen en dat ze weer terug moet. Ze gaat terug naar haar meesteres en bevalt van een zoon, die Ismaël wordt genoemd.
Paulus maakt in Galaten (4:24-25) een allegorie van het verschil tussen wet en genade van Hagar's belevenissen. Hierbij legt Paulus verband met de wetten die op de berg Sinaï (de berg Hagar) gegeven zijn met de slavernij van het Joodse volk, terwijl het vrije hemelse Jeruzalem wordt vergeleken met Sara.
Sommige Joodse commentaren identificeren Hagar met Ketura, de vrouw met wie Abraham trouwde na de dood van Sara. Hierbij wordt gedacht dat Ketura de eigennaam was en Hagar een omschrijvende naam of bijnaam was die "vreemdeling" betekent (Bereshit Rabbah 61:4).
Aangemaakt 14 juni 2005, laatst gewijzigd 2 december 2019