Canonisering

Zie ook: Antilegomena, Bijbel, Nieuwe Testament, Oude Testament,

Canonisering heeft te maken met de selectie van de Bijbelse boeken die tot de officiële Bijbelteksten behoren.

Inhoud

Oude Testament

Zie Canonisering van de Bijbel voor een compleet overzicht.

Joodse Canonisering

Omstreeks 100 n.C. bevestigden rabbijnen tijdens een vergadering in Jamnia waarom welke boeken wel en welke niet gebruikt zouden worden bij de eredienst in de synagoge. Hierbij hanteerden ze een tweetal regels:

  1. De tekst is in het Hebreeuws of Aramees geschreven;
  2. Ezra moet het boek hebben geaccepteerd.

Boeken als "De wijsheid van Jezus Sirach" werden afgewezen omdat deze van latere datum (180 v.C.) waren of oorspronkelijk niet in het Hebreeuws of Aramees waren geschreven, zoals 3 en 4 Ezra (Esdras), Tobit, Judith, Wijsheid van Salomo. Deze geschriften worden vaak Deuterocanonieke boeken genoemd.

Een van de eerste vermeldingen van een lijst zien we bij Josephus (37-100 n.C.) die vermeld "Want we hebben niet een ontelbare veelheid aan boeken onder ons, die het niet met elkaar eens zijn en elkaar tegenspreken [zoals de Grieken hebben], maar slechts tweeëntwintig boeken, die alle verslagen van alle voorbije tijden bevatten; waarvan men gelooft dat ze goddelijk zijn; en van hen behoren vijf tot Mozes, die zijn wetten en de tradities van de oorsprong van de mensheid tot zijn dood bevatten ... de profeten, die achter Mozes zaten, schreven wat er in hun tijd in dertien boeken werd gedaan. De resterende vier boeken bevatten hymnes voor God en voorschriften voor het gedrag van mensenlevens" (Josephus, Against Apion, 38-40). Over de reden waarom hij 22 in plaats van 24 noemt zijn de meningen verdeeld, de meesten denken dat Ruth een onderdeel was van Richteren en Klaagliederen van Jeremia.

Tegenwoordig betwist men steeds meer de historiciteit van de vergadering in Jamnia over de canonisering van de Hebreeuwse Tenach en gaat men er meer van uit dat deze vergadering ging over waarom een boek is opgenomen, dan de vraag welke boeken opgenomen moesten worden (NBV Studiebijbel 2004; Beentjes, P, Wijsheid van Jesus Sirach, p. 22 voetnoot 2; 2006).

Christelijke canonisering

In eerste instantie namen de christenen de delen van de Septuaginta (LXX) welke gelijk waren aan de Joodse canon als gezaghebbende bron. Echter veel van de deuterocanonieke boeken, die als toevoeging bij de LXX zaten, werden vaak ook gelezen. Hiëronymus van Stridon nam naast Oude Testament, op aandrang van Augustinus van Hippo en de toenmalige Paus ook de door hem deuterocanonieke boeken op. Het concilie van Trente stelde vast dat de Vulgaat samenviel met de rooms-katholieke canon. In eerste instantie was Hiëronymus nog argwanend (Jerome, Prologue to Jeremiah), maar later blijkt dat hij ze volledig tot de Schrift beschouwde (Jerome, To Paulinus, Epistle 58 (A.D. 395), in NPNF2, VI:119; Jerome, To Oceanus, Epistle 77:4 (A.D. 399), in NPNF2, VI:159; Jerome, Letter 51, 6, 7, NPNF2, VI:87-8). De protestanten stellen de canon gelijk aan de Hebreeuwse canon.

Boeken die niet in de canon zijn opgenomen worden apocrief genoemd.


Nieuwe Testament

Zie Canonisering van de Bijbel voor een compleet overzicht.

Al vanaf het begin werden de Evangeliën en de brieven van de Apostelen van kerk naar kerk rondgestuurd. Waarbij soms kleine verschillen waren.

Rond 155 meldde Justinus het bestaan van vier evangeliën. In deze periode werden de andere geschriften van het Nieuwe Testament ook al genoemd, echter de samenstelling verschilde per kerk.

Hierna begint meer overéénstemming te ontstaan over de canon en de volgorde:

Na 200 was de canonisering zo goed als rond, andere geschriften werden gezien als apocrief of als vervalsing.

Discussie boeken gezaghebbend

Waarom werd het gezag van een aantal boeken vanaf de tweede helft van de 2de eeuw ter discussie gesteld? We kunnen hier drie redenen voor aanvoeren.

Overgenomen met toestemming van G. v.d. Brink (De canonvorming van het NT)

Decretum Gelasianum

Het Decretum Gelasianum of Gelasian decreet wordt zo genoemd omdat van oudsher werd gedacht dat het een decreet van  paus Gelasius I, bisschop van Rome 492-496 zou zijn. Er wordt gezegd dat het werk is afgeleid van een tekst geschreven door een anonieme geleerde tussen 519 en 553, het tweede hoofdstuk presenteert een lijst van boeken van de Schrift welke als zijnde Canoniek gemaakt door een Raad van Rome onder Paus Damasus I, bisschop van Rome 366-383. Onder geleerden is er kritiek op het waarheidsgehalte van dit decreet. F.F. Bruce stelt: "What is commonly called the Gelasian decree on books which are to be received and not received takes its name from Pope Gelasius (492-496). It gives a list of biblical books as they appeared in the Vulgate, with the Apocrypha [sic] interspersed among the others. In some manuscripts, indeed, it is attributed to Pope Damasus, as though it had been promulgated by him at the Council of Rome in 382. But actually it appears to have been a private compilation drawn up somewhere in Italy in the early sixth century." (F.F. Bruce, Canon of Scripture, p. 97).


Fabels

Ontstaan tijdens Concilie van Nicea

Er is geen verslag van enige discussie over de Bijbelse canon tijdens het Concilie van Nicea (John Meade, "The Council of Nicaea and the Biblical Canon"). De ontwikkeling van de Bijbelse canon was bijna voltooid (met uitzonderingen die bekend staan als de Antilegomena, geschreven teksten waarvan de authenticiteit of waarde wordt betwist) tegen de tijd dat het Canon Muratori werd geschreven. De belangrijkste bron van het idee dat de canon tot stand kwam op het Concilie van Nicea lijkt Voltaire te zijn, die een verhaal populariseerde dat de canon werd bepaald door tijdens het Concilie alle concurrerende boeken op een altaar te leggen en vervolgens de boeken te houden die er niet afvielen. De oorspronkelijke bron van deze "fictieve anekdote" is het Synodicon Vetus, een pseudo-historisch verslag van de vroege kerkelijke concilies uit 887.


Aangemaakt 27 april 2018, laatst gewijzigd 15 april 2023


Koop nu

Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!