2 Kronieken 35:9 | Daartoe Chonanja, en Semaja, en Nethaneel, zijn broeders, mitsgaders Hasabja, en Jeiel, en Jozabad, de oversten der Levieten, gaven den Levieten tot paasofferen, vijf duizend [klein vee] en vijfhonderd runderen. |
Ezra 1:9 | En dit is hun getal: dertig gouden bekkens, duizend zilveren bekkens, negen en twintig messen; |
Ezra 1:10 | Dertig gouden bekers, vierhonderd en tien andere zilveren bekers; andere vaten, duizend. |
Ezra 1:11 | Alle vaten van goud en van zilver waren vijf duizend en vierhonderd; deze alle voerde Sesbazar op, met degenen, die van de gevangenis opgevoerd werden, van Babel naar Jeruzalem. |
Ezra 2:3 | De kinderen van Paros, twee duizend honderd twee en zeventig. |
Ezra 2:6 | De kinderen van Pahath-moab, van de kinderen van Jesua-Joab, twee duizend achthonderd en twaalf. |
Ezra 2:7 | De kinderen van Elam, duizend tweehonderd vier en vijftig. |
Ezra 2:12 | De kinderen van Azgad, duizend tweehonderd twee en twintig. |
Ezra 2:14 | De kinderen van Bigvai, twee duizend zes en vijftig. |
Ezra 2:31 | De kinderen van den anderen Elam, duizend tweehonderd vier en vijftig. |
Ezra 2:35 | De kinderen van Senaa, drie duizend zeshonderd en dertig. |
Ezra 2:37 | De kinderen van Immer, duizend twee en vijftig. |
Ezra 2:38 | De kinderen van Pashur, duizend tweehonderd zeven en veertig. |
Ezra 2:39 | De kinderen van Harim, duizend en zeventien. |
Ezra 2:64 | Deze ganse gemeente te zamen was twee en veertig duizend driehonderd [en] zestig. |
Ezra 2:65 | Behalve hun knechten en hun maagden, die waren zeven duizend driehonderd zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd zangers en zangeressen. |
Ezra 2:67 | Hun kemelen, vierhonderd vijf en dertig; de ezelen, zes duizend zevenhonderd en twintig. |
Ezra 2:69 | Zij gaven naar hun vermogen tot den schat des werks, aan goud, een en zestig duizend drachmen, en aan zilver, vijf duizend ponden, en honderd priesterrokken. |
Ezra 8:27 | En twintig gouden bekers, tot duizend drachmen; en twee vaten van blinkend goed koper, begeerlijk als goud. |
Nehemia 3:13 | De Dalpoort verbeterden Hanun, en de inwoners van Zanoah; zij bouwden die, en richtten haar deuren op, [met] haar sloten en haar grendelen; daartoe duizend ellen aan den muur, tot aan de Mistpoort. |