H505 אֶלֶף
duizend, geslacht, stam

Bijbelteksten

Nehemia 7:8De kinderen van Parhos waren twee duizend, honderd twee en zeventig;
Nehemia 7:11De kinderen van Pahath-moab, van de kinderen van Jesua en Joab, twee duizend, achthonderd [en] achttien;
Nehemia 7:12De kinderen van Elam, duizend, tweehonderd vier en vijftig;
Nehemia 7:17De kinderen van Azgad, twee duizend, driehonderd twee en twintig;
Nehemia 7:19De kinderen van Bigvai, twee duizend, zeven en zestig;
Nehemia 7:34De kinderen des anderen Elams, duizend, tweehonderd vier en vijftig;
Nehemia 7:38De kinderen van Senaa, drie duizend, negenhonderd en dertig;
Nehemia 7:40De kinderen van Immer, duizend twee en vijftig;
Nehemia 7:41De kinderen van Pashur, duizend, tweehonderd zeven en veertig;
Nehemia 7:42De kinderen van Harim, duizend [en] zeventien;
Nehemia 7:66Deze ganse gemeente te zamen was twee en veertig duizend, driehonderd en zestig;
Nehemia 7:67Behalve hun knechten en hun maagden, die waren zeven duizend, driehonderd zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd vijf en veertig zangers en zangeressen.
Nehemia 7:69Kemelen, vierhonderd vijf en dertig; ezelen, zes duizend, zevenhonderd en twintig.
Nehemia 7:70Een deel nu van de hoofden der vaderen gaven tot het werk. Hattirsatha gaf tot den schat, aan goud, duizend drachmen, vijftig sprengbekkens, vijfhonderd en dertig priesterrokken.
Nehemia 7:71En [anderen] van de hoofden der vaderen gaven tot den schat des werks, aan goud, twintig duizend drachmen, en aan zilver, twee duizend en tweehonderd ponden.
Nehemia 7:72En wat de overigen des volks gaven, was aan goud, twintig duizend drachmen, en aan zilver, twee duizend mijnen, en zeven en zestig priesterrokken.
Esther 3:9Indien het den koning goeddunkt, laat er geschreven worden, dat men hen verdoe; zo zal ik tien duizend talenten zilvers opwegen in de handen dergenen, die het werk doen, om in des konings schatten te brengen.
Esther 9:16De overige Joden nu, die in de landschappen des konings waren, vergaderden, opdat zij stonden voor hun leven, en rust hadden van hun vijanden, en zij doodden onder hun haters vijf en zeventig duizend; maar zij sloegen hun hand niet aan den roof.
Job 1:3Daartoe was zijn vee zeven duizend schapen, en drie duizend kemelen, en vijfhonderd juk ossen, en vijfhonderd ezelinnen; ook was zijn dienstvolk zeer veel; zodat deze man groter was dan al die van het oosten.
Job 9:3Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten, niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden.

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken